Monday, June 16, 2008

Lauwe koffie

(Disclaimer: Dit is de versie zoals ik hem instuurde voor Utrecht over Utrecht. Een korte versie stond al eerder op dit blog.)

Als ik aanbel, zie ik dat de huizen van de buren er onder, boven en naast al leeg zijn. Over twee weken begint de sloop. Ik hoor een zoem en duw de deur open.

In het trappenhuis staat alleen zijn Gazelle Tour de France. Al klinkt het zo, het is geen racefiets. Hij heeft er wel zo’n ligstuur op gemaakt, maar dat is meer voor het gemak dan om er mee te racen.

Onder mijn voeten knarst de trap. Op de treden ligt opgedroogde modder. Hij is vast weer wezen vissen. De Loosdrechtse Plassen ben je zo, zelfs met dat stuur.

Eenmaal boven komt verse koffie op me af gedreven. Daar meteen achteraan de geur van zijn net wakkere lijf en de kater die hij bij zich draagt. Het is weer laat geworden.

Hij moet soms ook wel eens ‘s nachts werken. Dan vraagt hij of ik hem rond 01.00 een sms wil sturen. Gewoon als afleiding. Het ligt hem niet zo, die nachtdiensten.

Ik sta te rillen op de overloop. Enkel glas en in het hele huis maar een kachel. Die staat in de woonkamer. Er liggen daar ook twee matrassen op de grond. In de slaapkamer is het nu te koud. Het beddengoed ziet er uit of hij er al twee maanden op slaapt en het ooit wel eens wit is geweest.

We sjouwen de matrassen naar de slaapkamer en gooien ze op de pallets die afgelopen lente en in de vroege herfst dienst hebben gedaan als bed. Alles ligt nu op een grote hoop. Ik vraag me af wat de tv nog op die kamer doet. In de woonkamer staat er geen.

Het raam in de woonkamer zorgt voor meer licht dan de lamp. In de verte kan je de Dom zien staan. In de vroege schemering lijkt het wel een zoutpilaar die het heeft gewaagd achterom te kijken.

Ik pak een stoel en ga zitten. Hij schenkt de koffie in en zet hem met een klap voor me op tafel neer. Er zitten brandplekken op de tafel. Vooral rond de bak met planten. Er ligt een grote hoop as in en wat uitgedrukte peuken. De asbak zit vol met bonnetjes van de supermarkt. Brood en hagelslag. Wijn en bier. Koffie en suiker.

In mijn mok staat inmiddels een plastic lepeltje. In de keuken haal ik suiker en roer het door de koffie. Ik neem een slok. Gadver, lauw.

“Het gaat niet zo goed met me,” zegt hij met een ernstig gezicht. De groeven in zijn voorhoofd worden dikker. Zijn blonde haar lijkt uit te dunnen. Hij vertelt dat zijn baas hem niet meer hoeft te zien en dat hij Anne mist. Ik vertel niet dat ze mij heeft langs gestuurd om te kijken hoe het met hem gaat.

Ik probeer hem op te beuren door te vertellen dat ze nog naar hem heeft gevraagd. Dat tovert even een glimlach op zijn gezicht. Maar niet lang. Hij zucht en neemt een slok koffie. Lauwe koffie ligt hem blijkbaar beter.

Voorzichtig vraag ik of we nog naar het Julianapark gaan. Hoewel het geen weer is om te picknicken, heb ik zoals afgesproken broodjes meegenomen. Hij knijpt zijn lippen bij elkaar en knikt moeizaam dat het okay is.

“Drink jij je koffie niet op?” vraagt hij. Ik antwoord dat ik niet van lauwe koffie houd. Hij begint een verhaal op te hangen over een loden pijp en te warme koffie. Als hij is uitgeraasd zet ik onze bekers in de keuken. We pakken onze jassen.

Omdat hij geen OV-kaart meer heeft en ik geen fiets, gaan we lopen. Op de hoek van de Marnixlaan en de Amsterdamsestraatweg valt zijn oog op de etalage met grafstenen aan de andere kant van de straat. Hij blijft even staan, maar loopt door zonder wat te zeggen.

Als we het park in lopen vraagt hij wat voor grafsteen ik zou willen. Ik haal mijn schouders op en zeg dat ik daar nog nooit over na heb gedacht. “Je komt hier bijna elke dag langs en je hebt er nog nooit over na gedacht?” Ik benadruk dat ik het echt niet weet.

“Ik wil een witte. Het liefst in de vorm van een veer die naar links krult. Anne moet er dan eentje die er rechts naast staat en naar rechts krult.” Het is pas twee weken uit met Anne.

Nog geen week later word ik door zijn moeder gebeld.